‘Ik heb nog altijd de drang om te laten zien dat ik geen dom jongetje ben’

CV Kees Jansma

Kees Jansma (Amsterdam, 1947) startte zijn loopbaan bij De Tijd en KRO-radio. In 1976 begon hij als verslaggever bij Studio Sport, waar hij in 1988 chef werd. In 1997 stapte hij over naar Canal Plus. Van 2004 tot 2014 was hij perschef bij het Nederlands Elftal.

Nadien presenteerde hij programma’s voor onder meer Fox Sports. Hij was daarnaast als bestuursadviseur betrokken bij ADO Den Haag. Binnenkort treedt hij toe tot de Raad van commissarissen van FC Utrecht.

Na een journalistieke carrière van ruim 55 jaar is het mooi geweest. Kees Jansma zal niet langer voetbalprogramma’s presenteren of in praatprogramma’s aanschuiven om over voetbal te praten. Het was niet eens een concreet besluit om te stoppen. Het ging eigenlijk vanzelf, zegt Jansma (74). Hij presenteerde de afgelopen vijf jaar elke zondagochtend een voetbalprogramma bij Fox Sports (dat nu ESPN heet). Meestal met plezier. Maar hij kreeg er langzaamaan genoeg van. „Altijd maar dat moeten. Wéér die afspraken, wéér een volle agenda. Want als ik zoiets doe, wil ik het goed doen. Dus zit ik als voorbereiding eindeloos voetbalwedstrijden te kijken, en continu over voetbal te lezen. Ik wilde van dat obsessieve af. Dan is het tijd om te stoppen.”

Hij heeft zijn vak meer dan een halve eeuw met groot plezier uitgeoefend. Wat is er mooier dan bovenop het nieuws te zitten? „Journalistiek is vooral: erbij zijn. Ik begin nog altijd sneller te lopen als ik in de buurt kom van het stadion. Dat is toch de opwinding die ik als jongen al voelde.”

Als perschef van het Nederlands Elftal zat hij er tot 2014 ook nog eens tien jaar met zijn neus bovenop. Het huidige EK volgt hij vooral als liefhebber. Daardoor kijkt hij een stuk relaxter, maar ook kritischer. „Bij dit soort grote evenementen kun je als journalist nauwelijks meer werken. In mijn tijd was er qua communicatie tussen spelers en journalistiek veel meer mogelijk. Ik organiseerde tafeltjes-bijeenkomsten. Na afloop van een training zette ik tafeltjes neer waar journalisten één op één een half uurtje met de spelers konden praten. Dat wordt nu node gemist. Er zijn zo waanzinnig veel aanvragen.” De uitschakeling van Oranje was voor Jansma geen verrassing. „Dit is onmiskenbaar een mindere generatie voetballers. Ze doen echt hun stinkende best. Maar ik denk ook dat het ze niet verschrikkelijk pijn doet dat ze alweer naar huis zijn. Eerlijk gezegd denk ik dat ze er niet lang van wakker liggen.” In die zin is het toch een mentale kwestie, denkt hij. „Het kan niet waar zijn dat een speler als Donyell Malen maar zestig minuten kan spelen in een belangrijke wedstrijd. Terwijl ik andere sportmensen als Mathieu van der Poel diezelfde dag tot diep in het rood zie gaan. Dat ligt ook aan de begeleiding. Frank de Boer is echt een aardige vent. Maar je hoort tegen zo’n jongen te zeggen: ‘luister, dit is voor zoveel mensen van belang. Dit houdt ons land zó bezig, nu moet je jezelf echt vermannen en tot het gaatje gaan’. Als je dat als leiding niet uitstraalt, komt het ook niet over bij de spelers.”

Hij heeft als voetbalverslaggever nog in de goede tijd geleefd. Hij kwam gewoon bij de spelers thuis. „In mijn begintijd bij Trouw zei de hoofdredacteur: ‘Ik zou het leuk vinden als u de heer Keizer zou interviewen.’ Dan belde ik Piet Keizer. ‘Prima Kees, morgen om half drie bij mij thuis.’ Twee dagen later gooide ik het stuk bij hem door de brievenbus. Als hij de dag erna bij de training zijn duim naar mij opstak wist ik dat hij tevreden was.”

Als jonge jongen hoorde hij thuis in Den Haag op de radio de stemmen van Dick van Rijn en Theo Koomen, als een lokroep uit een verre wereld. Daar wilde hij ook bij horen. En dat lukte, eerst bij de krant, en later bij de radio. Eigenlijk een gelukje, voor een jongen die maar matig kon leren. Hij kwam regelmatig thuis met een rapport waar maar één voldoende op prijkte. Hoe goed het hem later ook ging in zijn vak, er bleef daardoor altijd onzekerheid knagen. „Ik kwam er achter dat ik tekort kwam, onvoldoende bagage had. Ik kon een wedstrijd verslaan en een leuk stukje schrijven. Maar ik wíst gewoon te weinig, had te weinig geleerd.” Dat gevoel van tekortschieten bleef hem achtervolgen, zelfs toen hij benoemd werd tot chef Sport bij de NOS. „Als chef zat ik bij de wekelijkse vergadering van alle NOS-hoofden, van de afdelingen Nieuws en Cultuur. Naast Ed van Westerloo en André van der Louw. Dan voelde ik me een kleine jongen. Iemand die echt te weinig van de wereld wist.”

Maar je was daarvoor toch jarenlang sterverslaggever geweest?

Jansma: „Ik heb zeer recent een boek geschreven over Wesley Sneijder. Daar ben ik uitermate ontevreden over.”

Foto Dieuwertje Bravenboer

„Nee, dat is een misverstand. Ik werd alleen maar chef omdat ik het EK ’88 volgens anderen zo leuk gedaan had. Ik heb het allemaal bereikt met keihard werken. Een man als Mart Smeets is een natuurtalent. Compleet naturel voor de camera. Ik ben helemaal geen van God gegeven presentator. Ik was altijd gespannen, moest eerst over een drempel heen. Het kostte me veel. De nacht ervoor sliep ik slecht, en de nacht erna vaak ook. Bij Mart was het andersom; die kon super chagrijnig binnenkomen, maar om zeven uur was hij toch altijd die grandioze presentator.”

De eerste grote kwestie die hij als chef Sport moest behandelen was het voeren van een afscheidsgesprek met wielerverslaggever Jean Nelissen. Jansma wordt zichtbaar ongemakkelijk bij de herinnering. „Mensen om hem heen gaven aan dat Jean afgleed, in alle opzichten. Teveel drinken, zichzelf verwaarlozen. Het is buitengewoon pijnlijk als je tegen de grote Nelissen moet zeggen dat je niet meer met hem verder wilt. Dat is het lastige aan dit vak; die neergang valt ook kijkers op. Dan moet je als chef toch zeggen dat het niet goed meer gaat.’

Heb je zelf ook dingen gedaan die niet goed waren?

„Oh ja. Ik heb zeer recent een boek geschreven over Wesley Sneijder. Daar ben ik uitermate ontevreden over. Het was zijn boek, zijn verhaal. Maar ik heb er gewoon niet uit kunnen krijgen wat ik eruit wilde halen. Dat lag vooral aan hem, omdat hij niet de discipline had om er echt tijd voor te nemen. En het ontbrak mij aan power en doorzettingsvermogen om hem er toch toe te bewegen. Hij heeft geen enkele herinnering aan grote evenementen waar hij een hoofdrol in speelde. Hoe dat kan? Geen idee. Andere interesses waarschijnlijk. Op een keer belde hij weer af: „Ik ga vanmiddag lekker vissen met m’n broer”. Ik was echt woedend, ben het hele Amsterdam-Rijkanaal afgereden om hem te zoeken. Uiteindelijk vond ik hem. Het werd een van de leukste middagen uit die hele periode.”


Lees ook de NRC-recensie van de biografie: ‘Met ‘Sneijder’ verkent Kees Jansma de ondergrens van het genre’

Was Sneijder zelf tevreden over het boek?

„Ik denk niet dat hij het gelezen heeft. Daar heeft hij geen geduld voor. Achteraf dacht ik: zoiets moet ik echt nooit meer doen.”

Zijn broer Bert werd ook journalist. Hij schreef jarenlang voor de Haagse Courant over kunst en cultuur. Hij heeft altijd een beetje tegen zijn broer opgekeken, bekent Jansma. „Bert kan prachtig schrijven, is muzikaal. Ik merkte dat ook mijn vader hem in zijn vak hoger aansloeg. Wat ik deed was in zijn ogen een soort vanzelfsprekendheid. Als mijn vader mij vroeger uitlegde hoe ik van Maastricht naar Groningen moest reizen, zei hij: ‘je moet van MVV naar GVAV’.” Zijn vader overleed in 2007, zijn moeder acht jaar geleden. Hij mist ze nog elke dag, vooral zijn vader. „Hij gaf altijd onomwonden zijn mening, en – vooral – advies. Toen ik in 2004 overwoog om perschef bij het Nederlands Elftal te worden, vroeg ik: ‘Pa, vindt u dat dat wel kan? Krijg ik niet alle hoon van mijn perscollega’s over me heen? Gaan ze me zien als overloper?’ Hij vroeg: ‘ik hoor je één ding niet noemen: vind je het zelf léuk?’ Ja, zei ik, het lijkt me geweldig om alles van achter de schermen te kunnen volgen. ‘Nou prima’, zei hij, ‘dan is dat besloten’. Moet je nagaan, toen was ik dus al 57. Maar ik had zijn advies blijkbaar nodig.”

Wat wilde je in je vak vooral laten zien?

„Dat ik het kón. Het klinkt misschien overdreven maar ik voel me toch wel het lelijke eendje van de familie. Mijn broer en zus konden geweldig goed leren. Ik niet. Ik vond heel lang dat ik niet echt iets kon.”

Werd je voor je gevoel te weinig gezien?

„Nee, ik héb te weinig laten zien. Toen ik begon was sportverslaggeving ongeveer het laagste binnen de journalistiek. Ik heb nog altijd de drang om te laten zien dat ik niet het domste jongetje van de klas ben. Ik had het bijvoorbeeld geweldig gevonden om Met het Oog op Morgen te presenteren. Maar ja, voor zoiets werd ik nooit gevraagd. Want je bent maar voetbalverslaggever. Terwijl ik breder georiënteerd ben dan menig talkshowpresentator.

„Er is altijd het gevoel blijven knagen dat ik iets heb laten liggen. Dat slijt met de jaren, maar helemaal weg is het nooit. Daardoor verdween die onzekerheid ook nooit helemaal. Als ik mezelf terugzag, dacht ik heel vaak: ‘stomme vraag’, of ‘dit had ik anders moeten formuleren’. In de sport word je aardig de maat genomen. Het rare is dat je vooral de negatieve dingen onthoudt. Goede besprekingen ebben direct weer weg. Maar als iemand schreef dat het ‘naatje pet’ was, dan dacht ik: hij heeft gelijk. Ik zei weleens tegen mijn vader ‘vandaag waren er vijf kranten die negatief over mij schreven’. ‘Ach jongen’, zei hij dan, ‘wie leest er nou vijf kranten?’”

Het vak heeft ‘m veel gebracht. Hij heeft de hele wereld gezien, en talloze bijzondere mensen ontmoet. En hij is er een Bekende Nederlander door geworden. Al is het hem daar nooit om begonnen. „Het blijft raar dat in mijn ogen vooraanstaande mensen het leuk vinden om met een voetbalverslaggever te praten. Ik blijf het wonderlijk vinden als een man als Hugo de Jonge tegen mij zegt: ‘Wat leuk om u te mogen ontmoeten’. Wat is daar leuk aan?, denk ik dan. Het is eerder andersom.”

Is er een nalatenschap van Kees Jansma aan te wijzen?

„Helemaal niet. Hooguit dat er ooit bij het EK 1988 iemand bedacht heeft dat een dagelijks Sportjournaal misschien een goed idee zou zijn. Dat heb ik vervolgens aardig gedaan. Ook omdat het Nederlands Elftal toen zo goed presteerde.

„Maar een stempel op de journalistiek heb ik niet gezet. Begrijp me goed: ik heb zeker niet ‘niks’ gepresteerd. Ik hoef me nergens voor te schamen. Maar het was verre van geniaal.”

Een versie van
dit artikel
verscheen ook in

NRC in de ochtend
van 6 juli 2021